gríma

Oudnoords

Woordafbreking
  • grí·ma

Zelfstandig naamwoord

gríma v

  1. gezichtsmasker
  2. een drakenkop aan een steven
  3. nacht
Verbuiging
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   gríma                    
genitief                        
datief                        
accusatief                        
Synoniemen
Afgeleide begrippen
  • [1]: dulargríma, kápugríma, nágríma
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.