havo

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  havo    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ha·vo
enkelvoud meervoud
naamwoord havo -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hethavoo

  1. (onderwijs), (letterwoord), (afkorting) de afkorting voor hoger algemeen voortgezet onderwijs, een Nederlandse onderwijsvorm na de lagere school
    • Hij volgt al drie jaar havo. 
enkelvoud meervoud
naamwoord havo havo's
verkleinwoord havootje havootjes

Zelfstandig naamwoord

dehavov/m

  1. een school voor hoger algemeen voortgezet onderwijs
    • Ik heb op een havo gezeten. 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord havo staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
51 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.