afkorting

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  afkorting    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɑfkɔrtɪŋ/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • af·kor·ting
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van afkorten met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud meervoud
naamwoord afkorting afkortingen
verkleinwoord afkortinkje afkortinkjes

Zelfstandig naamwoord

deafkortingv

  1. (taalkunde) algemeen: het inkorten van een woord of een frase
    • Hij schreef dat woord op als een afkorting. 
  2. (taalkunde) in het bijzonder: een aanduiding van een woord of een woordgroep door een beperkt aantal letters, dat als het gehele woord of woordgroep wordt uitgesproken
    • Ir. is de afkorting voor ingenieur en n.a.v. is de afkorting voor naar aanleiding van. 
Synoniemen
Hyponiemen
  • standaardafkorting, woordafkorting
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord afkorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.