afkorting
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: afkorting (hulp, bestand)
- IPA: / ˈɑfkɔrtɪŋ / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- af·kor·ting
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afkorting | afkortingen |
verkleinwoord | afkortinkje | afkortinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de afkorting v
- (taalkunde) algemeen: het inkorten van een woord of een frase
- Hij schreef dat woord op als een afkorting.
- (taalkunde) in het bijzonder: een aanduiding van een woord of een woordgroep door een beperkt aantal letters, dat als het gehele woord of woordgroep wordt uitgesproken
- Ir. is de afkorting voor ingenieur en n.a.v. is de afkorting voor naar aanleiding van.
Synoniemen
Hyponiemen
- standaardafkorting, woordafkorting
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. het inkorten van een woord of een frase
|
|
Gangbaarheid
- Het woord afkorting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afkorting" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- Zie ook de lijst van afkortingen op Wikipedia.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.