heilig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  heilig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɛiləx/ (2 lettergrepen); /ɦɛj.ləɣ/
Woordafbreking
  • hei·lig
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen heiligheiligerheiligst
verbogen heiligeheiligereheiligste
partitief heiligsheiligers-

Bijvoeglijk naamwoord

heilig

  1. door wijding aan het goddelijke bijzonder gemaakt
  2. (figuurlijk) van iets dat het van uitzonderlijk belang is
     De rest van de heilige reep knaagde ik in minuscule hapjes gedurende de dag op. Zelden had ik zo’n knorrende maag gehad.[4]
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • De heilige hermandad
de politie [5]
  • Een heilig boontje zijn
erg braaf zijn
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
heiligen

heilig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
    • Ik heilig. 
  2. gebiedende wijs van heiligen
    • Heilig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van heiligen
    • Heilig je? 

Gangbaarheid

  • Het woord heilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.