hes

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hes    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hes
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kiel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1851 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord hes hessen
verkleinwoord hesje hesjes

Zelfstandig naamwoord

dehesv/m

  1. boerenkiel
  2. kort jasje
    • Toen de hesjes werden uitgedeeld, bleek Seedorf in het basisteam te zitten. 

Gangbaarheid

  • Het woord hes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
74 %van de Nederlanders;
52 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / heːs /
Woordafbreking
  • hes
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord  háss bn 
Naar frequentie 27299
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud hes hesere hesest
o enkelvoud hest
meervoud hese
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
hese hesere heseste

Bijvoeglijk naamwoord

hes

  1. hees, schor
    «Skål, hvisket sjømannen med hes stemme, og grep glasset og tok sig en dyp slurk.»
    Proost, fluisterde de matroos met een schorre stem, pakte het glas en nam een ​​diepe slok.
Synoniemen
  • ru
  • uklar
Opmerkingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.