hoteldief
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hoteldief (hulp, bestand)
- IPA: / hoˈtɛldif / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- ho·tel·dief
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hotel zn en dief zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hoteldief | hoteldieven |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de hoteldief m
- misdadiger die bezittingen van hotelgasten steelt
- ▸ Een bediende vroeg of ik een kamer wilde. Het was makkelijk om ja te zeggen. Het was tè makkelijk; als een op heterdaad betrapte hoteldief zocht ik een uitvlucht, ik vroeg naar “mevrouw Lacombe”.[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'hoteldief' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Hella S. Haasse“Dat weet ik zelf niet.” (1959), Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels, Amsterdam, p. 64
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.