imitator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  imitator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • imi·ta·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘nabootser’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • Naamwoord van handeling van imiteren met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord imitator imitatoren
imitators
verkleinwoord imitatortje imitatortjes

Zelfstandig naamwoord

deimitatorm

  1. iemand die een ander persoon nadoet
Synoniemen
  • na-aper, nabootser (klinkt negatiever)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord imitator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

enkelvoud meervoud
imitator imitators

Zelfstandig naamwoord

imitator

  1. imitator
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.