imiteren

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  imiteren    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌimiˈterən/
Woordafbreking
  • imi·te·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘navolgen’ voor het eerst aangetroffen in 1669 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Franse imiter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
imiteren
imiteerde
geïmiteerd
zwak -d volledig

Werkwoord

imiteren

  1. overgankelijk doen wat iemand anders doet
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord imiteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.