incubator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  incubator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • in·cu·ba·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘broedmachine’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • Naamwoord van handeling van het Latijnse incubare (broeden) met het achtervoegsel -ator [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord incubator incubators
incubatoren
verkleinwoord incubatortje incubatortjes

Zelfstandig naamwoord

deincubatorm

  1. broedmachine, broedstoof
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord incubator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
91 %van de Nederlanders;
91 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.