infinitief

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  infinitief    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɪɱfinitif/ of /ɪɱfini'tif/
Woordafbreking
  • in·fi·ni·tief
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onbepaalde wijs’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1625 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord infinitief infinitieven
verkleinwoord infinitiefje infinitiefjes

Zelfstandig naamwoord

deinfinitiefm

  1. het hele werkwoord
    • Hij wist niet dat de infinitief hetzelfde was als het hele werkwoord. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord infinitief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.