influenza

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  influenza    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • in·flu·en·za
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans, in de betekenis van ‘griep’ voor het eerst aangetroffen in 1800 [1]
  • Afkomstig van het Italiaanse influenza (vergelijk het Engelse influence, 'invloed'), dat weer afkomstig is van het Latijnse influentia [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord influenza influenza's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deinfluenzav/m

  1. (medisch) een ziekte die veroorzaakt wordt door een griepvirus
    • De nieuwe influenza A, oftewel de Mexicaanse griep, veroorzaakt veel onrust onder de mensen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
   1. zie: griep   

Gangbaarheid

  • Het woord influenza staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
87 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  influenza (VS)    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌɪn.flu.ˈen.zə/
enkelvoud meervoud
influenza influenzas

Zelfstandig naamwoord

influenza

  1. influenza

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • in·fluen·za
enkelvoud meervoud
influenza influenzas

Zelfstandig naamwoord

influenza v

  1. (medisch) influenza, griep
Synoniemen

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.