griep

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  griep    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣrip/
Woordafbreking
  • griep
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘influenza’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1873 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord griep griepen
verkleinwoord griepje griepjes

Zelfstandig naamwoord

degriepv/m

  1. (medisch) een virusziekte die jaarlijks vele mensen ziek maakt en die voor ouderen gevaarlijk kan zijn [2]
    • Vorige week is er weer griep uitgebroken. 
  2. mestvork (-> greep) [3]
Synoniemen
Hyponiemen
  • kippengriep
  • koeiengriep
  • legionellagriep
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord griep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.