inzendtermijn
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: inzendtermijn (hulp, bestand)
Woordafbreking
- in·zend·ter·mijn
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van inzenden ww en termijn zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | inzendtermijn | inzendtermijnen |
verkleinwoord | inzendtermijntje | inzendtermijntjes |
Zelfstandig naamwoord
de inzendtermijn m
- tijdsperiode dat men iets kan indienen
- ▸ Om pieken te voorkomen bij het insturen van de aangifte, is de inzendtermijn met een maand verlengd. De gegevens moeten nu op 1 mei binnen zijn, in plaats van 1 april.[1]
Synoniemen
- inleverperiode
Gangbaarheid
- Het woord inzendtermijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Hele dag druk op website Belastingdienst” (zondag 1 maart 2015, 18:37), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.