termijn

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  termijn    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɛrˈmɛin/
Woordafbreking
  • ter·mijn
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdruimte’ voor het eerst aangetroffen in 1226 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord termijn termijnen
verkleinwoord termijntje termijntjes

Zelfstandig naamwoord

determijnm

  1. een vast tijdstip waarop iets gaat gebeuren of iets gebeurd moet zijn
    • Daar is een termijn voor gesteld. 
  2. een begrensde tijdruimte waarin iets moet gebeuren
    • Je hebt een termijn van 11 uur. 
     Maandag waarschuwde het CBL al dat deze blokkade op langere termijn ook invloed kan hebben op de boodschappen als de leveringen helemaal stilgelegd moeten worden. Ook onder andere de bezorgdienst Picnic en flitsbezorgers als Gorillas ondervinden hinder van de boerenprotesten.[3]
  3. een gedeelte van de schuld dat binnen een vaste periode betaald moet worden
    • Wij doen helaas niet aan afbetaling in termijnen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • op korte termijn
  • op termijn
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord termijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.