isolator

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  isolator    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • iso·la·tor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord isolator isolatoren
isolators
verkleinwoord isolatortje isolatortjes

Zelfstandig naamwoord

deisolatorm

  1. (elektrotechniek) stof die of lichaam dat isoleert tegen geleiding van elektriciteit (vaak van glas of porselein)
  2. (natuurkunde), (bouwkunde) is een materiaal of medium dat geluid of warmte tegenhoudt
Hyponiemen
  • afspanisolator
  • antenne-isolator
  • bochtisolator
  • eihoofdisolator
  • ei-isolator
  • glasisolator
  • groefisolator
  • kegelisolator
  • klemisolator
  • klokisolator
  • olie-isolator
  • ophangisolator
  • spanisolator
Afgeleide begrippen
  • isolatorhaak, isolatorketting
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord isolator staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.