janhagel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  janhagel    (hulp, bestand)
  • IPA: /jɑnˈhaɣəl/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • jan·ha·gel
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van  Jan en  en  hagel zn , geschreven met een kleine letter volgens spellingregel 16.A
    • m: omdat de suikerkorrels aan hagel doen denken
    • o: in de betekenis van ‘gepeupel’ voor het eerst aangetroffen in 1650 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord janhagel janhagels
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

dejanhagelm

  1. (voeding) rechthoekig, broos koekje, bedekt met grove suiker en eventueel amandelschaafsel
    • Op de markt had ik een zak met heerlijke janhagel gekocht. 
Hyponiemen
  • boterjanhagel
Afgeleide begrippen
  • janhagellever
enkelvoud meervoud
naamwoord janhagel -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetjanhagelo

  1. geen meervoud (pejoratief) volk met minder maatschappelijk aanzien, van laag allooi
    • Alsof het een ongeschreven gemeentevoorschrift was, bevonden de meeste nachtclubs en kroegen van Ada zich aan de rand van de stad, zodat het janhagel en de rottigheid die het uithaalde een eind bij de nettere burgers vandaan bleven. [3]
  2. geen meervoud (geschiedenis) (oorlog) (scheldwoord) NSB'ers
Synoniemen
  • [1] gepeupel, heffe des volks, Jan met de pet
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord janhagel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.