jegens

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  jegens    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈjeɣəns/ (2 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈjeχəns/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈjeɣəns/
Woordafbreking
  • je·gens
Woordherkomst en -opbouw

Voorzetsel

jegens

  1. ten aanzien van, tegenover, naar ... toe (figuurlijk, niet in de betekenis "door een ruimte"); vooral gebruikt bij personen
    • Wrok jegens iemand koesteren. 
    • Volgens de Twentse pastoor onderscheidt de christelijke gemeenschap op Sri Lanka zich door hun sterk verzoenende houding jegens andere religies. „Ze vormen slechts een kleine minderheid, - zo’n zeven procent van de bevolking- maar zijn zeer verdraagzaam. Zo heb ik het meegemaakt dat tijdens een misviering de buren van het boeddhistische gebedshuis opzettelijk lawaai begonnen te maken om het geluid van biddende christenen te overstemmen. Ik heb bewondering voor hun lankmoedigheid.” [4] 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
  vnw. bijw.
  voorzetselbijwoord     jegens  
 persoonlijk     erjegens  
aanwijz.  nabij     hierjegens  
  veraf     daarjegens  
  vragend/betrekk.     waarjegens  

Bijwoord

jegens

  1. (verouderd) prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord tegenover

Gangbaarheid

  • Het woord jegens staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
94 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.