kamerbewoner
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kamerbewoner (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ka·mer·be·wo·ner
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van kamer en bewoner [1]
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | kamerbewoner | kamerbewoners |
| verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de kamerbewoner m
- iemand die een of meer kamers in een huis huurt en dus niet de hele woning, vaak gaat het hier om eenpersoonshuishoudens van studenten
- Van de studenten die aan een nieuwe bachelor of master zijn begonnen is het aandeel kamerbewoners gezakt van 37 procent naar 30 procent. Van de studenten van minstens 20 jaar oud die aan een master zijn begonnen, is hetzelfde percentage zelfstandig blijven wonen. [2]
Synoniemen
Hyperoniemen
Gangbaarheid
- Het woord kamerbewoner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Maarten Huygen 15 september 2016
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.