kampeerder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kampeerder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kam·peer·der
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van kamperen met het achtervoegsel -der
enkelvoud meervoud
naamwoord kampeerder kampeerders
verkleinwoord kampeerdertje kampeerdertjes

Zelfstandig naamwoord

dekampeerderm

  1. (persoon), (kamperen) iemand die, gewoonlijk tijdens de vakantie, in een tent bivakkeert
    • Het noodweer heeft de kampeerders zwaar getroffen. 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kampeerder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.