kanunnik

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kanunnik    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ka·nun·nik
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘domheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord kanunnik kanunniken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dekanunnikm

  1. (religie) een titel die aan bepaalde geestelijken wordt verleend binnen enkele christelijke kerkgemeenschappen.
    • Hij was kanunnik van het kathedrale kapittel. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kanunnik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
58 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.