karet

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  karet    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ka·ret
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord karet karetten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetkareto

  1. rubber, elastiek
    • Maar in het begin wist je niet dat karet géén Nederlands woord was en senter ook niet (elastiek en zaklantaarn). „Dat zeggen we hier niet, Hans.” Nog voel ik de verontwaardiging toen de juf me corrigeerde. [3] 
  2. schildpad (zowel het dier als stof waarmee siervoorwerpen zijn bekleed of van zijn gemaakt)
    • Het gaat om twee vogelsoorten, de socotra-aalscholver en de kroeskop-pelikaan, twee soorten zeeschildpadden, de karet- en de soepschildpad, en ten slotte de dugong, een drie meter grote zeekoe, waarvan het verspreidingsgebied zich uitstrekt van de Oostafrikaanse kust tot aan de Filippijnen. [4] 
  3. licht karretje

Gangbaarheid

  • Het woord karet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
26 %van de Nederlanders;
20 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. karet op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Hans Moll 13 januari 2010
  4. NRC F. G. de Ruiter 8 februari 1991
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Noors

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kɑˈɾət /
Woordafbreking
  • ka·ret
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van Duits: verouderd  Karrete zn  ("oude koets", slecht rijtuig") ← verkleinvorm van Latijn:  carrus zn  ("kar", "wagen")
Naar frequentie 27204

Werkwoord

karet

  1. verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kare
Schrijfwijzen

har karet

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kare
Schrijfwijzen

karet

  1. voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van kare
Schrijfwijzen

Zelfstandig naamwoord

karet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van kar
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   karet     kareten     kareter     karetene  
genitief   karets     karetens     kareters     karetenes  

Zelfstandig naamwoord

karet, m

  1. (verkeer) een grote, gesloten door paarden getrokken galakoets met vier wielen
Verwante begrippen
  •  karjol zn 
  •  kupé zn 
  •  kupe zn 
  •  karosse zn 
Anagrammen

Nynorsk

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: / kɑˈɾət /
Woordafbreking
  • ka·ret
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van Duits: verouderd  Karrete zn  ("oude koets", slecht rijtuig") ← verkleinvorm van Latijn:  carrus zn  ("kar", "wagen")

Zelfstandig naamwoord

karet

  1. nominatief bepaald onzijdig enkelvoud van kar
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   karet     kareten     karetar     karetane  

Zelfstandig naamwoord

karet, m

  1. (verkeer) een grote, gesloten door paarden getrokken galakoets met vier wielen
Verwante begrippen
  • karjol
  •  kupé zn 
  •  kupe zn 
  •  karosse zn 
Anagrammen

Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /karɛt/
Woordafbreking
  • ka·ret

Zelfstandig naamwoord

karet

  1. genitief meervoud van karta
Synoniemen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.