kerkklok

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kerkklok    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈkɛrəˌklɔk/ (2 of 3 lettergrepen)
    • (Noord-Nederland): /ˈkɛr.klɔk/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈkɛr.klɔk/
Woordafbreking
  • kerk·klok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kerkklok kerkklokken
verkleinwoord kerkklokje kerkklokjes

Zelfstandig naamwoord

dekerkklokv/m

  1. (religie) een bel in de toren van een kerk
    • Je kan de kerkklok zelfs hier helemaal horen. 
     Op zondagochtend fietste ik richting onbekende kerkklokken om te zien of de gemeente en de sfeer daar iets voor mij was.[1]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord kerkklok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.