klink

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  klink    (hulp, bestand)
  • IPA: /klɪŋk/
Woordafbreking
  • klink
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kruk, pal’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord klink klinken
verkleinwoord klinkje klinkjes

Zelfstandig naamwoord

deklinkv/m

  1. handvat om de deur te openen of te sluiten
    • Ik neem de klink vast en doe de deur open. 
  2. constructie om een deur gesloten te houden
    • De klink is stuk waardoor de deur steeds opnieuw openzwaait. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
klinken

klink

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klinken
    • Ik klink. 
  2. gebiedende wijs van klinken
    • Klink! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klinken
    • Klink je? 

Gangbaarheid

  • Het woord klink staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.