kookcursus
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: kookcursus (hulp, bestand)
Woordafbreking
- kook·cur·sus
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van koken ww en cursus zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kookcursus | kookcursussen |
verkleinwoord | kookcursusje | kookcursusjes |
Zelfstandig naamwoord
de kookcursus m [1]
- (onderwijs) (kookkunst) een reeks lessen die als doel hebben om te leren een maaltijd te bereiden
- ▸ Ik probeer plezier te hebben in kleine, alledaagse dingen: een liedje waar ik van houd; mijn ochtendwandeling; de rommel die ik maak bij de kookcursus.[2]
- ▸ Bij de kookcursus zijn de bewoners blij dat bijna alle kosten worden gesubsidieerd, al noemen velen de overgang wel wennen. "Ik vind het te snel gaan", zegt een cursist. "Een beetje een rustig tempo had van mij wel gemogen."[3]
Gangbaarheid
- Het woord kookcursus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Amanda Block“De verloren verteller” (2021), The house of books, ISBN 9789044363647
- ↑ Weblink bron “Cursus gasloos koken voor het klimaat: 'Ze slaan een beetje door'” (dinsdag 21 januari 2020, 18:07), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.