koophuis

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  koophuis    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • koop·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koophuis koophuizen
verkleinwoord koophuisje koophuisjes

Zelfstandig naamwoord

hetkoophuiso

  1. huis dat door de bewoners gekocht is
    • Je bent eigenlijk pas huiseigenaar van je koophuis als de hypotheek is afgelost. 

Gangbaarheid

  • Het woord koophuis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.