kriel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kriel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • kriel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord kriel krielen
verkleinwoord krieltje krieltjes

Zelfstandig naamwoord

dekrielv/m

  1. m (scheldwoord) kleintje, klein persoon
  2. v krielkip [5]
  3. o kleine aardappel, krielaardappel
Hyponiemen
  • aardappelkriel
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
krielen

kriel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
    • Ik kriel. 
  2. gebiedende wijs van krielen
    • Kriel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen
    • Kriel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kriel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
95 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.