leegloop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  leegloop    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • leeg·loop
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leegloop leeglopen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deleegloopm

  1. (economie) de tijd dat een productiemiddel geen productie levert
  2. (sociologie) het wegtrekken van de bevolking uit een bepaald gebied
  3. vertrek van klanten of mensen die gebruikmaken van een voorziening
     Ook heeft het inspectierapport op dit moment geen invloed op de schoolkeuze van ouders. Bovendien heeft het volgens het hof geen leegloop van de school veroorzaakt.[1]
Afgeleide begrippen
  • leegloopkosten, leeglooptijd

Werkwoord

vervoeging van
leeglopen

leegloop

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leeglopen
    • ... dat ik leegloop. 

Gangbaarheid

  • Het woord leegloop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.