loop

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  loop    (hulp, bestand)
  • IPA: /lop/ (1 lettergreep); /loːp/
Woordafbreking
  • loop
enkelvoud meervoud
naamwoord loop lopen
verkleinwoord loopje loopjes

Zelfstandig naamwoord

deloopm

  1. voorste deel van een wapen
  2. route van een rivier
  3. voortgang.
    • In de loop van de avond. 
    • In de loop van het gesprek. 
     Kritisch te kijken naar wie je bent geworden en te reflecteren op de minder fraaie eigenschappen die er in de loop van de jaren zijn ingeslopen.[1]
     Was Harald ronduit slecht, een duivel in mensengedaante die je zijn eigen ondergang tegemoet moest laten gaan? Een gruwelijke gedachte, maar als je je gedachten de vrije loop liet kon er van alles bovenkomen.[2]
  4. het lopen of hardlopen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
lopen

loop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
    • Ik loop. 
  2. gebiedende wijs van lopen
    • Loop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lopen
    • Loop je? 

Gangbaarheid

  • Het woord loop staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.