leesjaar
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: leesjaar (hulp, bestand)
Woordafbreking
- lees·jaar
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van lezen ww en jaar zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leesjaar | leesjaren |
verkleinwoord | leesjaartje | leesjaartjes |
Zelfstandig naamwoord
het leesjaar o
- periode van 12 maanden waarin men een verzameling boeken leest; leesseizoen
- De beste biografie die ik het afgelopen leesjaar las, is die van Mark Schaevers over Felix Nussbaum. Het is geen typische strandlectuur (hoewel de schilder de badplaats Oostende onvergetelijk heeft geportretteerd) en ontspannend kun je het onderwerp niet noemen. [2]
- Het is het laatste boek van dit leesjaar. Op het Boekenfest in Assen dit weekend wordt de nieuwe selectie bekendgemaakt. [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'leesjaar' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leesjaar" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
81 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Volkskrant Aleid Truijens 4 juli 2015 Springlevend is de dood
- ↑ NRC Tim de Gier 9 maart 2018 Een extra druk dankzij de boekenclub
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.