lenig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lenig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlenəx/ (2 lettergrepen), /'le.nɪx/
Woordafbreking
  • le·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘buigzaam’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
  • afgeleid van lei ?? met het achtervoegsel -ig [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen leniglenigerlenigst
verbogen lenigelenigerelenigste
partitief lenigslenigers-

Bijvoeglijk naamwoord

lenig

  1. met soepele ledematen
    • De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was. 
Verwante begrippen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

lenig

  1. met soepele ledematen
    • Hij klom lenig over het hekje. 

Werkwoord

vervoeging van
lenigen

lenig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
    • Ik lenig. 
  2. gebiedende wijs van lenigen
    • Lenig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
    • Lenig je? 

Gangbaarheid

  • Het woord lenig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.