lessenaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  lessenaar    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈlɛsəˌnar/ (3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • les·se·naar
Woordherkomst en -opbouw
  • van Middelnederlands lessenare/lessenere, in de betekenis van ‘schuin blad op voetstuk ter ondersteuning van geschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • afgeleid van les met het achtervoegsel -enaar [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord lessenaar lessenaars
verkleinwoord lessenaartje lessenaartjes

Zelfstandig naamwoord

delessenaarm [3]

  1. meubel met een hellend bovenblad als overzichtelijke plaats voor een te lezen of te schrijven tekst
    Vaak is er onder het bovenblad een bergplaats. De omvang kan sterk uiteenlopen: een open kastje dat op een tafel wordt gezet, een hoog meubel dat zelf op de grond staat en in kerken en scholen kan het ook om een constructie met een zitplaats gaan.
    • Op een hete middag stapte Johnson als kersverse premier uit zijn dienstauto voor 10 Downing Street. Hij nam plaats achter de lessenaar, met de deur naar zijn ambtswoning achter zich, en hield een toespraak vol ambitie, overlopend van branie, gelardeerd met zelfvertrouwen. [4]
  2. (muziek) standaard om bladmuziek op te plaatsen
    • Hij had een stevige lessenaar die wel tegen de wind bestand was. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
  • altaarlessenaar, kantoorlessenaar, koorlessenaar, muzieklessenaar, schakellessenaar, schrijflessenaar, stuurhuislessenaar, stuurlessenaar, vioollessenaar
Afgeleide begrippen
  • lessenaarblad, lessenaardak, lessenaarsdak, lessenaarverlichting, lessenaarwagen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord lessenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.