loonarbeider

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  loonarbeider    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • loon·ar·bei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord loonarbeider loonarbeiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deloonarbeiderm [1]

  1. (economie) persoon die voor een geldelijke beloning arbeid verricht voor de opdrachtgever
     Als het lang vroor waren duizenden loonarbeiders werkloos, ze hadden geen droog brood om te eten.[2]
     Wat heeft die vader dan wel niet gedaan? Euthyphro vertelt dat een loonarbeider bij hem op het land in een dronken bui een van Euthyphro's slaven de keel had afgesneden.[3]
     We zijn waarschijnlijk allemaal besmet met dit ‘tijd is geld’-principe. Bedenk dat niet werken verlies is, was het advies van Amerikaanse ‘founding father’ Benjamin Franklin al in 1748 aan jonge handelaars. Als je tien shilling kan verdienen met een dag werk, maar een halve dag verlummelt, dan verlies je dus 5 shilling. Het was de vooravond van de industriële revolutie, een keerpunt in hoe we werken. We werkten niet meer zelfstandig, maar als loonarbeiders.[4]


Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord loonarbeider staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jessica Merkens
    “Op eigen houtje” (2023), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026360930
  3. Ineke Sluiter
    “Socrates” (2016), Amsterdam University Press , ISBN 9789089646224
  4. Weblink bron
    Chantal van der Leest
    “‘Mensen trekken een wenkbrauw op als ik vertel dat mijn vriend en ik 32 uur werken’” (14-04-2022), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.