maakloon
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: maakloon (hulp, bestand)
Woordafbreking
- maak·loon
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van maken ww en loon zn [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | maakloon | maaklonen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het maakloon o
- geld dat men moet betalen om iets te laten produceren
- ▸ De stof krijgen ze van Pintail en Ten Cate uit Almelo, de slaapzakken zijn beschikbaar gesteld door outdoormerk Nomad en Emile Ratelband betaalt het maakloon van het eindproduct: een jas voor daklozen die ook kan worden gebruikt als slaapzak.[3]
Synoniemen
- arbeidsloon, fabricagekosten, salaris
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord maakloon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "maakloon" herkend door:
64 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ maakloon op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Enschedeër ontwerpt sheltersuit voor daklozen: slaapzak en jas in één” (08-12-2014), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.