magiër

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  magiër    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ma·gi·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord magiër magiërs
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

demagiërm

  1. oosterse wijze, uitlegger van de astrologie en dromen, priester bij de Meden en de Perzen
    • De drie magiërs uit het oosten brachten geschenken aan Jezus Christus  
  2. tovenaar
    • De goochelaar noemde zichzelf een magiër 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord magiër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.