mandril

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  mandril    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑnˈdrɪl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • man·dril
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels mandrill, in het Nederlands aangetroffen vanaf 1779 (zie vindplaats hieronder) [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord mandril mandrils
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

demandrilm

  1. (primaten) aap Mandrillus sphinx  die voorkomt in het westen van Centraal-Afrika
    • In films kun je zien hoe mooi menselijke en dierlijke genen mengen: de ene mens krijgt een neus van slangenleer, de ander een huid van panterprint en een derde de blauwe wangen van de mandril. [2]
    • Zon rijtje achterwerken is even schrikken, maar het doel heiligt hier de middelen, al blijft de veelkleurige bilpartij van een mandril verreweg het onsmakelijkst. [3]
    • Dit is onderwylen zonderling, dat alle de gestaarte Aapen, den Mandril niet uitgezonderd, en ook de Pithekos, spraaktuigen hebben, even als het Rendier, waarvan ik reeds eene korte beschryving gegeeven hebbe aan den Professor Allamand, (…) [4]
Hyperoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord mandril staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
73 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • man·dril
enkelvoud meervoud
mandril mandriles

Zelfstandig naamwoord

mandril m

  1. (gereedschap) klauwplaat, boorhouder

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.