manger

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  manger    (hulp, bestand)
enkelvoud meervoud
manger mangers

Zelfstandig naamwoord

manger

  1. kribbe
Afgeleide begrippen
  • dog in the manger


Frans

Uitspraak
  •  manger    (hulp, bestand)
  • IPA: /mɑ̃ʒe/
Woordafbreking
  • man·ger
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
manger
/mɑ̃ʒe/
mangeais
/mɑ̃ʒɛ/
mangé
/mɑ̃ʒe/
eerste groep volledig

Werkwoord

manger

  1. (voeding), overgankelijk eten
    «Aujourd'hui, on va manger des crêpes.»
    Vandaag gaan we pannenkoeken eten.

se manger

  1. wederkerend (spreektaal) botsen tegen
    «J’me suis mangé un arbre avec mon vélo.»
    Ik ben met mijn fiets tegen een boom gereden. [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.