manna

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  manna    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈmɑna/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • man·na
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord manna -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetmannao

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (voeding) (religie) voedsel dat uit de hemel komt voor de Israëlieten tijdens hun tocht uit Egypte naar Kanaän; het Hebreeuwse woord is 'man'; dat kan in Ex. 16:15 ook worden begrepen als 'wat?' (14×: Ex. 16:15, 16:31 +, Num. 11:6 +, Deut. 8:3 +, Joz. 5:12 +, Ps. 78:24, Neh. 9:20; ook 3× in NT)
  2. (plantkunde) Fraxinus ornus  pluim-es of manna-es
  3. (figuurlijk) iets dat men gratis, zonder inspanning heeft gekregen
     Het startkapitaal was dus gratis, manna uit de hemel.[5]
Verwante begrippen
  • man (Hebreeuws)
Hyponiemen
  • tranenmanna
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord manna staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
67 %van de Nederlanders;
65 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

IJslands

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

manna

  1. genitief onbepaald mannelijk meervoud van maður
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.