marcha

Frans

Werkwoord

vervoeging van
marcher

marcha

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (passé simple) van marcher


Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordafbreking
  • mar·cha
enkelvoud meervoud
marcha marchas

Zelfstandig naamwoord

marcha v

  1. het weggaan, vertrek
  2. het verloop
Synoniemen

Verwijzingen

    Werkwoord

    vervoeging van
    marchar

    marcha

    1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
    2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van marchar
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.