ministersploeg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  ministersploeg    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mi·nis·ters·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ministersploeg ministersploegen
verkleinwoord ministersploegje ministersploegjes

Zelfstandig naamwoord

deministersploegv/m

  1. groep bewindslieden die samen de ministerraad vormt
     Luttele weken voor de presentatie van de ministersploeg van het kabinet Rutte IV staan de drie grootste coalitiepartijen op verlies in de Peilingwijzer ten opzichte van de verkiezingen in maart. Dat geldt inmiddels ook voor de VVD, die zich lange tijd aan de ontevredenheid bij kiezers over de langslepende kabinetsformatie leek te onttrekken.[1]
     Rutte op zoek naar ministersploeg: ministers voor Stikstof en Volkshuisvesting[2]

Gangbaarheid

  • Het woord ministersploeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Peilingwijzer: coalitiepartijen in de min, nieuwkomers blijven stijgen” (Woensdag 22 december 2021, 18:00), NOS
  2. Weblink bron
    NOS Nieuws
    “Rutte op zoek naar ministersploeg: ministers voor Stikstof en Volkshuisvesting” (Vrijdag 17 december 2021, 15:56), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.