motoriek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  motoriek    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • mo·to·riek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘beweeglijkheid in gedrag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1954 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord motoriek -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

demotoriekv

  1. (biologie) het vermogen om het lichaam(sdeel) te bewegen
    • In de ontwikkeling van kinderen speelt motoriek een grote rol. 
     Ze verloren alle gevoel en motoriek, het enige wat ik kon doen was blijven bewegen om niet helemaal te vergaan van de kou en de pijn.[2]
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord motoriek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.