nabob

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nabob    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnabɔp/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • na·bob
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nabob nabobs
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

denabobm

  1. (geschiedenis) onderkoning in het rijk van de Mogols
    • Op een van zijn avontuurlijke reizen is Baron von Münchhausen de gast van een nabob. [3]
  2. (figuurlijk) (Nederland) iemand die rijk is geworden in Nederlands-Indië
    • Vooral hun sporen zullen we dit jaar zien op de grotere tentoonstellingen: de Japanse kamerschermen, het Chine de Commande, de sitsen beddespreien en japonse rokken, die men kon aantreffen in de huizen van de Nederlandse nabobs die het hadden gemaakt. [4]
  3. (figuurlijk) iemand die heel rijk of machtig is
    • Ik, een nabob uit het rijke noorden die nee zou zeggen tegen dit kind? Geen sprake van. Welk opperwezen dan ook zou me later voor die hardvochtigheid straffen. Voor een euro kocht ik een pakje. [5]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord nabob staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
9 %van de Nederlanders;
10 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  nabob    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • na·bob
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
nabob nabobs

Zelfstandig naamwoord

nabob

  1. (geschiedenis) nabob, onderkoning in het rijk van de Mogols
  2. (geschiedenis) iemand die als koloniale ambtenaar in Brits-Indië rijkdom en macht heeft verworven
  3. (figuurlijk) nabob, iemand die heel rijk of machtig is of zich zo voordoet
Overerving en ontlening
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.