naheffing
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: naheffing (hulp, bestand)
- IPA: / ˈnahɛfɪŋ / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- na·hef·fing
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van na bw en heffing zn [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | naheffing | naheffingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de naheffing v
- belastingaanslag die volgt op de voorlopige aanslag
- Een notaris die zijn zorgplicht schendt is niet per se ook aansprakelijk voor de fouten die hij maakt. Dat blijkt uit een zaak waarin iemand te weinig overdrachtsbelasting heeft betaald omdat de notaris bepaalde zaken niet in de akte had opgenomen. De gedupeerde kreeg daardoor van de belastinginspecteur nog een naheffing voor de overdrachtsbelasting inclusief rente.[2]
- ▸ De uitspraak van het hof is een domper voor de Belastingdienst en een volgende stap in een jarenlange strijd tussen een groep van tientallen erfgenamen die voor miljoenen euro’s aan naheffingen had ontvangen, omdat de Belastingdienst hun overleden ouders had aangemerkt als zwartspaarders.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
- naheffingsaanslag
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord naheffing staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "naheffing" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf Leon Brandsema 16 maart 2018
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Beschuldigde zwartspaarders gaan vrijuit” (20 februari 2018) op intermedisaa.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.