narigheid

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  narigheid    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • na·rig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord narigheid narigheden
verkleinwoord narigheidje narigheidjes

Zelfstandig naamwoord

denarigheidv

  1. ellende, verdriet, penarie, troosteloosheid, sores, malheur, pijn, rottigheid.
    • Hij vertelt Job niet waarom hem de narigheid is overkomen. 
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord narigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

narigheid

  1. narigheid

Veluws

Zelfstandig naamwoord

narigheid

  1. narigheid
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.