nolle

Niet te verwarren met: Nolle

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nolle    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈnɔlə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • nol·le
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord nolle nollen
verkleinwoord nolletje nolletjes

Zelfstandig naamwoord

denollev/m

  1. kleine verhoging in het terrein
      't Zij dat men volgens het Concept van L. Milborn aan de kant van de Plaat werkten, om het getij van die zijde meerder te doen inschieten; of dat 'er een lange Nolle gelegd wierde aan het einde van het Mastgat, zoo hoog dat boven een ordinairen vloet bleef, als mede een Nolle op dezelve hoogte aan de Plaat kant; of wel dat behalven een Nolle aan het Mastgat, een Dam gelegd wierd, aan het eerste einde van het Schorre bij Wijdaarts, omtrent 800 Roeden lang; of eindelijk het leggen van een Dam aan de Stoof-polder.[1]
Synoniemen
  • nol (uitspraakvariant)
Hyponiemen

Gangbaarheid

  • Het woord nolle staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
12 %van de Nederlanders;
16 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Notulen van de edel mogende heeren Staten van Zeelandt, deel 178” (1759), 220/221
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Latijn

Woordafbreking
  • nol·le
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
nolle nolo noluī -
onregelmatig volledig

Werkwoord

nolle infinitivus praesens actief

  1. niet willen.
Verwante begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.