norm

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  norm    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • norm
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘richtsnoer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord norm normen
verkleinwoord normpje normpjes

Zelfstandig naamwoord

denormv/m

  1. stelsel van meestal ongeschreven gedragsregels, gebaseerd op een stelsel van waarden
  2. regel voor de normalisatie
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord norm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.