nucleus

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nucleus    (hulp, bestand)
  • IPA: /nykleʏs/
Woordafbreking
  • nu·cle·us
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kern’ voor het eerst aangetroffen in 1719 [1]
  • Komt van het Latijnse woord nucleus dat op zijn beurt afkomstig is van nux (noot).
enkelvoud meervoud
naamwoord nucleus nuclei
verkleinwoord nucleusje nucleusjes

Zelfstandig naamwoord

denucleusm

  1. (biologie) het organel dat de genetische code (DNA) bevat
    • De nucleus is een zeer belangrijk organel. 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord nucleus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
56 %van de Nederlanders;
69 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.