nuk

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  nuk    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • nuk
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kuur’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1573 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord nuk nukken
verkleinwoord nukje nukjes

Zelfstandig naamwoord

denukv/m

  1. (psychologie) een grillige maar vooral ook lastige stemming of daad
    • Het nare kind had weer zijn nukken. 
Synoniemen
  1. gril, kuur

Gangbaarheid

  • Het woord nuk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
70 %van de Nederlanders;
59 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.