kuur

Niet te verwarren met: kür

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  kuur    (hulp, bestand)
  • IPA: /kyr/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • kuur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kuur kuren
verkleinwoord kuurtje kuurtjes

Zelfstandig naamwoord

dekuurv/m

  1. een behandeling ter genezing van een ziekte of een ongezonde situatie (zoals een verslaving)
    • Hij moest een kuur tegen verdere uitzaaiing van de kanker ondergaan. 
  2. plotseling optredend vreemd gedrag
    • Wat een kuren heeft dat ding. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kuren

kuur

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuren
    • Ik kuur. 
  2. gebiedende wijs van kuren
    • Kuur! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kuren
    • Kuur je? 

Gangbaarheid

  • Het woord kuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.