onderwijspersoneel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  onderwijspersoneel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • on·der·wijs·per·so·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onderwijspersoneel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetonderwijspersoneelo

  1. mensen die in dienst van een onderwijsinstelling lesgeven
    • Achter de schermen zijn de onderhandelingen in volle gang. Het kabinet heeft vooralsnog geen extra geld aan de schoolbesturen toegezegd. Het Ambtenarencentrum, dat onder meer de belangen van het onderwijspersoneel behartigt, vindt dat werkgevers hun afspraken moeten nakomen. [1] 
    • AOb-voorzitter Liesbeth Vergheggen: ,,Nederland wil voor een dubbeltje op de eerste rang zitten als het om onderwijs gaat. Dat lukte lange tijd, omdat er misbruik is gemaakt van het fanatisme van onderwijspersoneel." [2] 
    • De uit Eefde stammende Jansen, die in 1957 leraar metaalbewerking en lassen aan de lts in Rijssen werd, begon in 1964 aan zijn politieke carrière, die dertig jaar zou duren. Hij was jarenlang raadslid voor de PvdA en werd in 1988 tussentijds wethouder na het overlijden van wethouder Hento Pluimers. Jansen was toen al niet meer werkzaam in het onderwijs omdat hij gebruik maakte van de zogeheten DOP-regeling (Doorstroming Onderwijspersoneel). [3] 

Gangbaarheid

  • Het woord onderwijspersoneel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.