onschuld

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  onschuld    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɔnsxɵlt/
Woordafbreking
  • on·schuld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord onschuld -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

deonschuldv/m

  1. de staat waarin iemand geen kwaad gedaan heeft
    • Een blijk van onschuld. 
  2. het argeloos of naïef zijn
    • Wat een kinderlijke onschuld, zeg! 
Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid

  • Het woord onschuld staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.